Zondagmorgen worden Thomas en ik wakker in een New Yorkse jeugdherberg. We hebben allebei niet bepaald goed geslapen: ons kamertje was 's nachts een lawaaierige sauna. Rond een uur of zeven hebben we er genoeg van, en we beslissen om op te staan en de stad in te trekken. Als notoire uitslaapster vind ik de uitdrukking “de morgenstond heeft goud in de mond” ronduit belachelijk. Als ik vroeg moet opstaan –zéker wanneer er een wekker aan te pas komt- betekent dat meestal dat ik de rest van de dag niet te genieten zal zijn, maar hier in New York zie ik plots de voordelen in van een vroege start. Thomas en ik trekken naar Central Park voor een ochtendwandelingetje, en het is zalig om op dit ochtendlijke uur door het park te dwalen. Het is nog lekker fris, en we hebben het mooie park bijna helemaal voor ons alleen. De zon komt voorzichtig piepen van achter de hoge wolkenkrabbers, maar verder is er niets dat er op wijst dat we ons in een metropool bevinden. Voor het eerst sinds onze aankomst in New York voel ik me volledig tot rust komen. Hoe langer we wandelen, hoe meer andere mensen we tegenkomen, en hoe meer vreemde blikken ons worden toegeworpen. Sommige mensen gaan met hun hond wandelen, anderen zijn zichzelf aan het uitlaten, en nog anderen trekken een sprintje in het park terwijl ze een gigantische sportbuggy-met-baby voortduwen. Thomas en ik zijn pas echt origineel: wij hebben onze trolley meegenomen op wandel want het is alweer bijna tijd voor ons om New York te verlaten. Thomas neemt straks de Chinatownbus terug naar Boston (iémand moet morgen gaan werken om de kost te verdienen), en ik trek nog een paar dagen met mijn ouders op road trip door de US of A. We hebben met mijn ouders afgesproken in Chinatown, en van zodra we Thomas hebben uitgezwaaid, keren wij met zijn drieën terug naar Times Square om de auto op te halen. Ik zou niet graag in mijn vaders plaats zijn: vlak bij het drukste knooppunt van New York City wordt hij achter het stuur gesmeten van een gigantische auto waar hij nog nooit mee gereden heeft. Bovendien is het een auto met automatische versnellingen, en is de uitleg van de Alamo-man nogal beperkt ("D means Drive! Good luck!"). Mijn moeder en ik helpen mijn vader kijken, en waarschuwen hem Hyacinth Bucket-gewijs voor elke voetganger of fietser binnen ons gezichtsveld, maar mijn pa voelt zich duidelijk op zijn gemak in zijn nieuw karretje. “I’m driving in New York!” roept hij trots uit, terwijl hij met een vlotte beweging kan vermijden dat een fietstaxi onder onze wielen terecht komt. Onder het motto “A man’s gotta do what a man’s gotta do” leidt hij ons veilig weg uit de New Yorkse heksenketel. Onze volgende stop is Newport in Rhode Island. Ik leg me languit op de achterzetel, en probeer zo veel mogelijk mee te pikken van de groene omgeving, terwijl de radio ons voorziet van typische road trip muziekjes. Rond de middag is het tijd voor een eerste tankbeurt. Mijn vader parkeert de wagen op een helling naast het tankstation om op zijn gemak eens van dichtbij te gaan bestuderen hoe dat hier in zijn werk gaat. Terwijl mama en ik vrolijk een praatje maken, krijg ik de schrik van mijn leven: onze mooie, blinkende, bordeaux wagen is steeds sneller vooruit aan het bollen, mijn vader is nergens te bespeuren, en als er niets gebeurt knallen we over vijf seconden tegen een betonnen muur. Ma grijpt snel naar de handrem en ontdekt dat die al opstaat: onze auto staat nog altijd op dezelfde plaats als daarnet. Het was onze buurman die achteruit aan het rijden was... Het is al bijna 18u wanneer we eindelijk onze bestemming bereiken. Newport is een fancy stadje waar de rijken zich in de 19e eeuw vestigden in gigantische kastelen die ze smalend ‘cottages’ noemen. Op aanraden van onze hotelbediende, doen we de Cliff Walk: hier hebben we een zalig zicht op de baai met haar witte huisjes aan de ene kant, en op de indrukwekkende cottages aan de andere kant. Het is erg mooi wandelen, en ik wou dat Thomas en ik er een huisje mochten uitkiezen om ons hier te settelen. We ruiken de zee, en hoe verder we op de landtong komen, hoe beter we het water ook kunnen horen. De golven slaan steeds harder tegen de rotsen onder ons, en af en toe spat het water zo hoog op dat we er nat van worden. De verkoelende druppels doen deugd, en het is erg aangenaam wandelen. Hoewel ik enorm geniet van het uitstapje, en van het gezelschap van mijn ouders, vind ik het toch een beetje raar om op stap te zijn zonder Thomas, en al helemaal om nieuwe dingen te ontdekken zonder hem. Voor het slapengaan trek ik naar de lobby van ons hotel waar ik kan profiteren van het gratis internet om hem op de hoogte te brengen van wat ik allemaal gedaan heb sinds ons afscheid. Het is dan ook al bijna een halve dag geleden dat ik hem gezien heb... |
|||