De bekendste MIT-prof is ongetwijfeld Noam Chomsky. Zowat anderhalf jaar geleden had ik nog nooit van MIT gehoord, maar de naam Noam Chomsky deed wel al een belletje rinkelen. Tijdens mijn vier jaar aan de Blandijn werd ik namelijk voortdurend om de oren geslaan met zijn baanbrekende theorieën over generatieve taalkunde. Ik weet al van onze eerste week in Boston waar het bureautje van de 81-jarige professor emeritus zich bevindt, maar ik heb nog niet de eer gehad om deze grote mijnheer in het echt te mogen ontmoeten. Wanneer ik zie dat MIT hem nog eens van stal haalt voor een lecture over “Student activism and human rights in Iran” grijp ik mijn kans, en sleur ik mijn man mee op celebrityjacht. We zijn duidelijk niet de enigen die hier in de eerste plaats zijn voor Chomsky’s bekende kop want het auditorium zit afgeladen vol. Niet slecht voor een Amnesy International bijeenkomst op een doordeweekse dinsdagavond waar niet eens gratis eten of drank te verkrijgen is. Van zodra de geëerde spreker de zaal binnenwandelt, haalt iedereen zijn iPhone uit om een foto te nemen van de man. Op de eerste rij springen de persfotografen en cameramannen recht, alsof het gaat om een wereldster. Ik ben helemaal niet onder de indruk: Chomsky is allesbehalve een charismatische verschijning, en van zodra hij het woord neemt blijkt dat hij ook niet bepaald een begeesterend spreker is. Ik zie een oude man die waarschijnlijk liever thuis in zijn zetel zou zitten dan voor een auditorium vol ongeïnteresseerde gezichten. Het kost mij heel veel moeite om iets van zijn gemompel te maken, maar uiteindelijk slaag ik er toch in om de hoofdlijnen van zijn boodschap te begrijpen. Voor het eerst sinds onze aankomst in de VS hoor ik een Amerikaan over politiek praten zonder in slogantaal te vervallen, zonder een duidelijke democratische/republikeinse agenda te verkopen, en zonder anti-Amerikaanse visies te schuwen. Toch is zijn meest memorabele uitspraak niet bepaald een toonbeeld van diplomatieke omzichtigheid “Deze morgen vroeg iemand mij wat ik goed vind aan het buitenlandse beleid van Obama tot nu toe, en ik kon echt niets bedenken. Kan iemand van jullie mij een voorstel doen?” Na een gespannen stilte van een halve minuut, volgt een zelfvoldane “Jup. That’s what I thought”. Op het einde van zijn lezing, biedt Chomsky iedereen de mogelijkheid om vragen te stellen. Tijdens zijn uiteenzetting zat het publiek voortdurend enthousiast ja te knikken, alsof ze volledig op de hoogte waren van de problematiek in Iran. Heel even verkeerden Thomas en ik dan ook in de illusie dat we in een auditorium vol verlichte Amerikanen zaten. Een zaal vol mensen die weten dat Belgium niet de hoofdstad van Brussels is, dat Afrika geen land is maar een continent, en dat je geen Rusland-expert bent omdat je het land toevallig kan zien vanuit je achtertuin. Neen. Uit alle vragen, blijkt dat de gemiddelde luisteraar nog steeds denkt dat alle Moslima’s een kalasjnikov verbergen onder hun hoofddoek, dat alle Russen stiekem plannen smeden om de VS communistisch te maken, en dat het enige belang van China op wereldschaal tot op heden de introductie van Babi Pangang blijft. Niet gehinderd door enige kennis van de buitenlandse politiek, vallen ze Chomsky lastig met vragen over onbestaande wetten, louche internetsites, en vergezochte complottheorieen. De meeste vragen zijn gewoon een excuus om Chomsky te laten weten dat ze zijn grootste fan zijn, zelfs wanneer uit alles wat ze zeggen blijkt dat ze geen woord begrepen hebben van wat hij het voorbije uur probeerde duidelijk te maken. Stipt om 21u, de voorziene eindtijd van deze activiteit, springt iedereen recht om zo snel mogelijk de zaal uit te lopen, of om nog snel een handtekening van de bekendste taalkundige in de zaal te bemachtigen. Niemand geeft er om dat Chomsky nog volop aan het uitleggen was dat Facebook niet altijd de meest betrouwbare bron is voor wie op zoek gaat naar een genuanceerde visie op de wereldpolitiek. Arme Noam, je zal in de VS maar een serieuze inhoudelijke boodschap willen verkondigen. |
|||