Onze tweede en laatste nacht in de gevangenis van Stockholm was een ware hel. Doordat het nooit écht donker wordt ’s nachts, kon ik mijn jetlag er maar niet van overtuigen dat het al tijd was om te slapen. Bovendien was het veel te warm in ons kamertje. Hoewel ik nergens een klok kon zien, ben ik er van overtuigd dat ik heb wakker gelegen tot een uur of 5. Ik heb duizenden schaapjes geteld, lange conversaties gevoerd met Thomas die aan het praten was in zijn slaap, geprobeerd om zo beheerst en gecontroleerd mogelijk te ademen, een lijstje opgemaakt van alles wat ik nog wil doen in Stockholm, dit jaar, en in de rest van mijn leven. Ik heb mij achtenzeventig keer gedraaid tot ik er van overtuigd was dat ik –nog maar eens- de ideale slaappositie gevonden had, maar bovenal heb ik mij geërgerd. Bij elke seconde die wegtikte, werd ik een beetje rustelozer tot ik zo gefrustreerd was over het feit dat ik de slaap niet kon vatten, dat ik er klaarwakker van werd. Ik lag met wijdopen ogen naar het plafond te staren, bestudeerde alle decoraties in onze cel, en keek door een spleet in het gordijn naar buiten, waar het aan een zorgwekkend tempo klaar werd. Uiteindelijk heb ik mij er maar bij neergelegd dat ik niet meer aan slapen toe zou komen, en dat is volgens mij het moment waarop ik eindelijk ingedommeld ben. Om half elf word ik liefdevol gewekt door Thomas, die mij er op wijst dat onze tijd in de gevangenis er bijna op zit. We zoeken al onze spullen bijeen, en ruilen onze gevangeniscel in voor een iets comfortabeler onderkomen: een Superior Room in het Sheraton Stockholm hotel. Ow yeah! In de lobby van het hotel vraagt het personeel zich duidelijk af of we verdwaald zijn. Thomas en ik hebben net de volledige stad doorkruist met al onze valiezen, en onder deze brandende zon zou een mens er al van minder oververhit uitzien. Bovendien heb ik veel te weinig geslapen, en ben ik dringend aan een douche toe. We hebben er allebei al frisser uitgezien. De andere hotelgasten zijn voornamelijk zakenmannen in een maatpak van een of andere fancy designer, of elegante, hooggehakte dames met een dure zonnebril op hun neus. Met mijn lichtblauwe T-shirtje, driekwartsjeansbroek en Puma-sneakers ben ik duidelijk zwaar underdressed. Om over mijn ongeschoren man nog maar te zwijgen. Bovendien zijn Thomas en ik de enigen die met het openbaar gekomen zijn, de andere reizigers laten zich blijkbaar door hun taxi- of limousinechauffeur afzetten aan de voordeur van het hotel. Van zodra blijkt dat we een reservatie hebben, worden we met open armen ontvangen. We krijgen een kamer op de vijfde verdieping met een onbetaalbaar zicht op de oude binnenstad. Ik ontdek slippers en badjassen in onze kast, en in de badkamer staan meer verzorgingsproducten dan in sommige schoonheidssalons. Ik blader door het roomservice aanbod, en krijg onmiddellijk zin in de selectie pastaspecialiteiten. Omdat ik nog altijd geen 20 euro wil betalen voor een eenvoudige spaghetti, trekken Thomas en ik opnieuw de stad in op zoek naar een betaalbare Italiaan. Nadat we genoten hebben van een lekkere lunch, heeft Thomas nog iets meer dan drie uur voor hij verwacht wordt in het conferentiecentrum voor zijn eerste vergadering. Hij wil die tijd benutten door nog wat werken aan zijn presentatie, en omdat hij dat graag in stijl wil doen keren we terug naar het terras op Skeppsholmen. Net als gisteren installeren we ons aan een tafeltje in de schaduw van een grote boom, met zicht op Stockholm. De stilte op dit kleine eiland in combinatie met het glinsterende water, de talloze plezierbootjes en de pastelhuisjes aan de overkant bezorgen me het ultieme Stockholm-vakantiegevoel. Terwijl ik mij verdiep in een portie hoogstaande literatuur, buigt Thomas zich over de evaluatie van promotorpredictieprogramma’s. Telkens als ik opkijk uit mijn boek om te nippen van mijn glas wijn, kan ik niet nalaten om nog maar eens te denken “Zie ons hier nu zitten. Wij zijn toch eigenlijk wel twee ongelooflijke gelukzakskes”. |
|||